Pierre Godin, Collège Mercier (AGLT-DIGE), Place Mercier, 14, 1348 Louvain-la-Neuve.
5de en 6de jaar Nederlands als tweede/vreemde taal
Het verkleinwoord is voor de didactiek van het Nederlands als
vreemde taal en als tweede taal een bijzonder dankbaar onderwerp:
het is een frequent taalverschijnsel, biedt vanuit een
linguïstisch standpunt heel wat materie, heeft de laatste jaren
ook de interesse gewekt van pragmatici en verdient - gezien de
huidige plaats van de cultuur (met kleine c) in het VTO - een
vernieuwde belangstelling.
Ik wens er echter van meet af aan op te wijzen dat ik mij in dit
artikeltje (bijna) uitsluitend zal bekommeren om het didactische
aspect van het verkleinwoord in een klas met anderstaligen.
Gelieve dus voor eventuele zuiver linguïstische belangstelling
de bibliografie te raadplegen.
Jarenlang (en door de verschillende didactische scholen en
benaderingen heen) werd het diminutief bijna uitsluitend vanuit
een lexicaal-morfologisch en fonologisch standpunt benaderd. Zo
leerde men (om kort te gaan):
(1) dat een verkleinwoord op basis van vijf woordsoorten
ontstaat
- substantieven
- adjectieven (blondje, grauwtje, de kleintjes, een oudje)
- bijwoorden (ommetje, toetje, uitje)
- telwoorden (een tientje, duizendje, op zn eentje, met
zijn tweetjes)
- werkwoorden (praatje, speeltje, zijn zegje zeggen, een loopje
nemen met)
(2) dat sommige substantieven alleen als verkleinwoord voorkomen
(meisje, sprookje, zn hachje redden, ... )
(3) of dat er een betekenisverschil bestaat (broodje, briefje,
schoteltje) of gebruiksverschil tussen substantief en diminutief
(smaakje, er geen doekjes om winden, uit een ander vaatje
tappen).
Meestal werd in de leerboeken zwaar gehamerd op de
verschillende verkleinwoordsuffixen (-kje, -pje,
-tje, -etje en -je ) naargelang van de fonemen waarop het
grondwoord eindigt, soms ook nog op klinkerverandering (blaadje,
gaatje, glaasje, paadje, scheepje, vaatje) of speciale vormen
(kindertjes naast kindjes; kleertjes naast kleedjes; daagjes
naast enkelvoud dagje, popje en poppetje, enz.).
Vanuit een semantisch standpunt valt het echter op (1) dat men
zich in leerboeken voor anderstaligen vaak tevreden stelt met een
basisbetekenis, nl. het diminuerend aspect van het verkleinwoord
(tuintje«tuin, hondje«hond), en (2) dat men de afgeleide
betekenissen meestal alleen maar vaag onderscheidt.
Zo staat het b.v. nog in twee recente leerboeken voor
anderstaligen:
1 De lijvige (en overigens relevante) Grammatica voor
anderstaligen (1994) van Wolters-Noordhoff (eigenlijke titel: De
Regels van het Nederlands, door A.F. Florijn, J.A. Lalleman en
J.H. Maureau) vertelt inderdaad in alle details hoe
verkleinwoorden gevormd worden (1994:13-15), maar beperkt zich
wat de betekenis (functie) van verkleinwoorden betreft tot
"aanduiden dat men iets klein vindt (p.15), (...) niet erg
belangrijk of serieus", (...) of "(...) dat men een
positieve houding heeft ten opzichte van iets (p. 16): Zo, eerst
eens even een sigaretje, en dan zien we wel weer verder en Wat
een smoeltje heeft dat kind.
2 Zo staat b.v. in de keinere (en beperkter in omvang) Grammatica
in gebruik - Nederlands voor anderstaligen (J. Baks, M. Jetten en
L. Korebrits, Intertaal, 1995) ook te lezen dat een verkleinwoord
uitdrukt "dat iets of iemand klein is" (Lucia woont in
een dorpje in Friesland; Ze heeft een baantje in een restaurant)
en dat het soms ook uitdrukt dat "iets of iemand gezellig,
leuk, prettig, aardig of lief is" (Ga je mee een borreltje
drinken? Ik heb vanavond een etentje bij vrienden. Schatje, wil
je wat drinken ?).
Een korte analyse deed echter bij ons eerst het vermoeden en dan
de overtuiging rijzen dat het probleem veel ingewikkelder was dan
oorspronkelijk gedacht. Het bleek dat het verkleinwoord in het
Nederlands nog extra beklemtoond kon worden met het gebruik van
het bijv. naamwoord klein of zelfs piepklein, zoals in kleine
lettertjes, een klein boeketje, een klein foutje, een klein
tunneltje, kleine karweitjes (opknappen), een (piep)klein dorpje,
piepkleine berichtjes.
Van klein kun je heel gemakkelijk klein in omvang, minder
in aanzien, rang, staat, enz. afleiden. Vandaar: een teder
kusje, een zacht prijsje, een flauw stemmetje.
Het viel echter op
(1) dat de combinaties bijv. naamw + verkleinwoord
soms tot vreemde collocaties leiden (zoals in een
duur (« goedkoop) dineetje, een sterk («zwak) nummertje, een
ambitieus (« teer) mannetje);
(2) dat men het soms presteert dank zij het gebruik van
verkleinwoorden om A te zeggen en B te
bedoelen (zie b.v. een hartig woordje met iemand spreken, een
aardig woordje Frans/Engels/Duits/... spreken, een leuk autootje,
een geeltje voor een pakje);
(3) dat men soms zelfs op de context moet steunen om achter de
ware toedracht van het verkleinwoord te komen (men
zegt: een klein klusje, een heel klein dingetje, maar men
bedoelt: een zeer zware karwei).
Intussen bleek dat het probleem ook in de vakliteratuur bekend was. We zijn dus bij (o.a.) F. Jansen (1979), H. Cohen (1984), P. Bakema, e.a., (1993) en P. Bakema (1994) te rade gegaan en hebben uit hun wetenschappelijk onderzoek én onze know-how de hier volgende benadering gedistilleerd.
Vertaal de woordjes die links staan in de daarvoor voorziene ruimte rechts. Studeer ze dan; als je klaar bent, verberg je de linkerkolom en probeer je de zinnetjes in te vullen
biertje | Wie drinkt nu nog een ... ? | ||||
broodje | Wat wil je nog graag hebben? Een ... kaas of een ... tartaar? | ||||
drankje | Dit is een heel goed ... tegen keelpijn. | ||||
eitje | 's Morgens eet ik een ... bij het ontbijt. | ||||
frietjes | Kun je me iets aanbevelen? Ja, mosselen met ... zijn heel lekker. | ||||
koekje | Ze heeft ook graag een ... bij de koffie. | ||||
liedje | 't Is altijd hetzelfde ... Je blijft heel laat op en dan kun je 's morgens niet opstaan. | ||||
sprookje | Ken je het ... van Roodkapje? En ook dat van Sneeuwwitje? | ||||
spruitjes | In de winter eten we vaak (Brusselse) ... . | ||||
toetje | Wat neem je als ... ? Een ijsje of een stukje taart? | ||||
vriendinnetje | Johnny heeft een nieuw ... : ze heet Helga. | ||||
vriendje | Margo is maar veertien, maar ze heeft al een vast ... . | ||||
wolkje | Er is geen ... aan de lucht. |
Lees de stripbandjes (met Hägar) die hieronder staan en vul het verkleinwoord in dat ontbreekt.
(1) Lees eerst de onderstaande lijst woordjes
(2) Vul dan de tekst in met het gepaste woord (je vult in feite in het daarvoor voorziene vakje alleen maar het cijfer in dat aan het woordje beantwoordt, zodat je de oefening achteraf een paar keer kunt herhalen).[Noteer dat hetzelfde woord soms meermaals gebruikt moet worden] .
(3) Vat achteraf de tekst samen in je eigen woorden; eerbiedig de structuur van de tekst met zijn drie alineas.
1. autoritje - 2. broodjes - 3. dochtertje - 4. figuurtje - 5. jongetjes
6. kaptafeltje - 7. kindertjes - 8. koffertje - 9. kroegjes - 10. meisje(s)
11. pakje(s) - 12. poppetje - 13. racebootje - 14. rekenmachientje
15. rollenspelletjes - 16. sletje - 17. speelgoedbedrijfje - 18. speeltje
19. spulletjes - 20. stripfiguurtje - 21. verhaaltje - 22. vriendje
23. wagentje - 24. zusje
Vertaal de woorden in je moedertaal aan de hand van de uitleg
die tijdens de les verschaft wordt.
(1) autoritje (rit <- rijden):
(2) broodje [een broodje (met) kaas/ham]: ...
als warme broodjes van de hand gaan = heel gemakkelijk gekocht
(verkocht) worden:
(3) figuurtje : voorstelling van een persoon, vooral een beeldje.
(4) kaptafeltje = toilettafel (kapper/kapster/kapsalon/ zijn haar
laten knippen)
(5) koffertje:
(6) Het woordje pop heeft twee diminutieven, nl.
(7) Let op het diminutief van machine: machientje (zo ook:
aspirientje)
(8) sletje = hoertje (traînée, coureuse)
(9) speeltje = stuk speelgoed (Fr.
)
(10) spulletjes: (hier) wat je nodig hebt, je eigendommen;
(11) opdissen: (i) een maaltijd - ( ), (ii) leugens, een verhaal
- = (vertellen),
(12) ontwerpen (een gebouw, een plan, het tracé van een
snelweg):
(13) een zijden sjaal/pakje:
(14) zich opmaken :
Toen Barbie - het ____ waar alle jonge ____ van dromen - in
1989 dertig jaar oud was, disten marketingmensen ons het
ware verhaal op van Barbie ... .
Volgens dat ____ werd de eerste Barbie - een 29 centimeter lang
poppetje met weelderig lang haar - gemaakt in 1959, door ene Ruth
Handler en haar echtgenoot voor hun ____ Barbara. Mooi, niet ?
Achteraf bleek echter dat Barbara in 1941 geboren werd en dat ze
bij de lancering van Barbie al achtien was. Rijkelijk laat om met
poppen te spelen. In het puriteinse Amerika was eigenlijk het
ware verhaal niet geschikt voor publicatie : Barbie is een copie
van een Duits porno-popje ...
Barbie is ontworpen door Ruth Handler, een Amerikaanse die
mede-eigenaresse is van de speelgoedfabriek Mattel.
Vanaf het begin gingen de Barbie-poppetjes als warme ____ van de
hand : zo zijn er al meer dan negenhonderd miljoen dergelijke
poppen verkocht. Een op drie ____ in de wereld heeft een Barbie
... Ook de ouderen zijn hun Barbie niet vergeten.
Barbie is een geliefd verzamelobject en er zijn
privé-verzamelingen van meer dan duizend poppen.
Opvallend is dat Barbie met haar tijd meeging. Begin jaren zestig
draagt ze avondjurken en zijden ____. Midden jaren zestig krijgt
Barbie wat gezelschap. Ze krijgt eerst een ____ (Ken) en dan een
____ (Skipper) . Nog later krijgt Barbie een ____ en een open
____. Ze heeft ook nog ____ om zich op te maken, zoals een
spiegelset en een ____ met alles erop en eraan. In de jaren
tachtig is Barbie een zakenvrouw met een ____, een tijdschrift,
een credit card en een ____. Ze kan ook een glimmend ____
aantrekken om zich klaar te maken voor aerobics.
Elk jaar worden er negentig nieuwe poppen bedacht en 120
kledingsets ...
Als wij echter ene M.G. Lord mogen geloven - deze dame is een
Amerikaanse journaliste en cultuurcritica en heeft over het
fenomeem Barbie een boek geschreven - is de waarheid een heel
klein beetje minder rooskleurig.
Volgens deze journaliste heeft Ruth Handler het ____ in
Zwitserland ontdekt. Een striptekenaar had voor Bild Zeitung een
____ bedacht dat hij Lilli noemde; in 1955 werd het ____ als
poppetje op de markt gebracht. Lilli uit de krant was echter een
exhibitioniste en een ____ dat in situaties terechtkwam waar ze
veel van haar kleding verloor. Ze kon vanzelfsprekend uit de
kleren en had vooral succes als ____ in louche ____
Ruth Handler zag de pop en kocht ze als decoratie. Intussen had
ze echter met haar man het ____ Mattel Creations opgericht. Ze
had vroeger haar dochter met poppen zien spelen die ze als
volwassen behandelde. Zo werd ze er ook van overtuigd dat er
vraag zou zijn naar ____ met volwassen vormen.
Soms geven opvoeders Barbie de schuld voor wat verkeerd loopt
in de vrouwelijke ontvoogdingsstrijd. Daar is M.G. Lord het
echter niet mee eens; ze vindt integendeel dat de poppen
uitstekend materiaal zijn om de kinderen te volgen in hun ____.
Zo geeft ze in haar boek het voorbeeld van enkele ____ die spelen
met Barbies en Ken-poppen. Op een bepaald ogenblik gaan de poppen
een ____ maken, en één van de meisjes zet een Barbie achter het
stuur. Waarna één van de ____ woedend wordt, Barbie wegrukt en
Ken achter het stuur zet : "Mijn mammie zegt altijd dat
mannen moeten rijden", schreeuwt hij ...
(Uit: Het Nieuwsblad, 1995)
Lees de onderstaande tekst en onderstreep de verkleinwoorden
De doordeweekse boodschappen wil ik
meestal afdoen met een vluggertje (1). Zo rij ik naar de
kleine GB hier in de buurt en parkeer mijn autootje zo
dicht mogelijk bij de winkelwagentjes. Terwijl ik uit mijn rechterzak het twintigfrankstuk opdiep (2) dat mij in het tijdelijke bezit stelt van zon karretje, haal ik met de linkerhand het boodschappenlijstje boven (3) en loop de winkel binnen. Eenmaal binnen, daalt mijn tempo vanzelf. (4) Het is even zoeken naar mooie vaste stronkjes (5) witloof en kant-en-klare (6) pittabroodjes. En al heb ik mijn vaste goedkope en toch lekkere wijntjes voor elke dag, ik moet toch even kijken of geen nieuw etiket me toelacht onder een democratisch prijsje. Ik zoek een mager slasausje op basis van joghurt, en ik lees de heel kleine lettertjes op een doosje smeerkaas om de (7) caloriewaarde van zon armzalig driehoekje te (8) kennen. Puur tijdverlies natuurlijk, want ik ben net door de knieën gegaan voor twee forse (9) stukken boerenworst (10). Nog even een ommetje (11) naar de vleeswaren (12). Ik houd meestal een plakje (13) boerenpâté achter de hand (14) voor een onverwacht voorgerechtje.Van ver hoor ik Suzanne al schateren (15). Suzanne is de dame die deze rekken bijvult. Zij bezit, net als ik een forse gestalte (16) en een gezonde eetlust (17), en we staan dan ook vaak te likkebaarden (18) over de mogelijkheden van gerookte spekblokjes (19), pasteitjes of gewone gehaktballetjes (20). Ik neem een nummertje bij de toog (21) waar fijne vleeswaren (22) vers worden bediend en ik ben meteen getuige van een boeiend gesprekje. Een schattig blond mevrouwtje met een duidelijk Hollands accent - ik ken haar niet, ze is zichtbaar nieuw in de zaak - bedient een robuuste klant van middelbare leeftijd. De dikke man wil "paardenfilet". Het Hollandse meisje begrijpt hem niet. Ze was net gewend (23) aan onze "filet dAnvers"; maar "Hoe heet dat ook weer in Holland?", vraagt het blondje zorgelijk. "Rookvlees? (24)" suggereer ik, en als ik aan de beurt ben , praten we gezellig over mijn vele reisjes boven de Moerdijk toen ik jonger was. Met 100 gram "rookvlees" kom ik echter niet aan een bedrag (25) van 500 frank, wat je vandaag recht geeft op een porseleinen bekertje (26). "Maar u mag er best één hebben", zegt ze, "omdat u zo vriendelijk bent" en ze steekt me een bekertje toe (27) met knuffelbeertjes (28) erop. En als ik me soms na een hoestbui troost (29) met warme melk en honing, neem ik altijd de beker met de beertjes, en dan moet ik aan dat lieve fijne verkoopstertje denken, want dikkerds hebben wat dat betreft een goeie naam, maar hartelijkheid (30) zit m niet in de kilootjes. |
(1) régler en un tournemain (2) plonger sa main en poche (3) fais émerger (4) rythme / descend tout seul (5) racines de chicon (6) prêts à être consommés (7) boîte de fromage à tartiner (8) un malheureux petit triangle (9) céder (10) saucisse paysanne (11) petit détour (12) charcuterie (13) tranche (14) tenir en réserve (15) éclater de rire (16) silhouette imposante (17) appétit (18) se lêcher les babines (19) morceaux de lard fumé (20) bouchées à la Reine, boulettes de viande hachée (21) comptoir (22) charcuterie (23) venait de shabituer (24) viande fumée (25) somme (26) gobelet / petite coupe (27) (elle me) tend (28) nounours (29) quinte de toux, console (30) gentillesse
|
Schrijf alle diminutieven (verkleinwoorden) uit deze tekst in de passende kolom op; ga ook telkens na (eventueel met de hulp van een woordenboek) van welk woord (substantief, adjectief, prepositie) het diminutief gemaakt is.
-je | -tje | -etje | -pje | -kje |
boompje | koninkje | |||
bloempje | woninkje | |||
probleempje | ||||
tekeningetje | ||||
wandelingetje | ||||
leerlingetje | ||||
Naast een objectieve basisbetekenis (nl. niet groot), zoals
b.v. in huisje, tuintje, boompje, hondje, flatje heeft het
diminutief in het Nederlands ook subjectieve bijbetekenissen.
Zo kan een verkleinwoord (1) een appreciërende (Small is
beautiful), (2) een relativerende of zelfs (3) een
depreciërende bijbetekenis krijgen (Klein, dus gering van
waarde, onbeduidend).
Vgl.
niet groot = basisbetekenis
appreciërende relativerende depreciërende bijbetekenissen
Daarnaast worden nog heel wat diminutieven in zgn. vaste
uitdrukkingen gebruikt, die als geheel een betekenis krijgen. Een
paar voorbeelden uit een hele reeks :
- iets op zijn duimpje kennen (= iets heel goed kennen);
- het neusje van de zalm (= het lekkerste, beste, fijnste van
iets);
- een oogje in het zeil houden (= toezicht houden, opletten);
- kopje-onder gaan(= even helemaal onder water verdwijnen);
- een heilig boontje (= iemand die erg braaf is);
- zijn eigen boontjes doppen (=zijn eigen zaken regelen);
- een boontje voor iemand hebben (= verliefd zijn op iemand);
- een uiltje knappen (= een dutje of een kort slaapje doen);
- ...
(1) Het staat vast dat verkleinwoorden in de eerste plaats
gebruikt worden voor dingen die klein zijn:
b.v. zusje, scheermesjes, liedje, nachtkasje, sterretje
(2) Het blijkt verder dat verkleinwoorden vooral gebruikt worden
in situaties waarin kinderen (of babytjes), geliefden (liefje,
schatje) en huisdieren (poesjes) centraal staan.
(3) Andere gebruiksdomeinen zijn de mode (m.n. de kleren: jasje,
sjaaltje, bloesje, en de schoonheidszorg), eten en drinken (worstjes,
frietjes, kroketjes, koekjes, biertje, glaasje wijn), de
natuur ('kleine' dieren: roodborstje, goudhaantje, muisje),
planten, bloemen: viooltjes, madeliefjes, sneeuwklokjes),
en het welzijn in het algemeen, kortom wat men soms het
huisje-boompje-beestje-syndroom noemt.
(4) Naargelang van de context kunnen verkleinwoorden nog andere
functies vervullen zoals waardering (positieve pool) of
geringschatting (negatieve pool) :
- noem je een middenklasser een leuk karretje, dan is er
niet noodzakelijk ironie in het spel;
- noem je daarentegen een Rolls Royce een leuk karretje,
dan heeft het verkleinwoord dank zij de ironie het effect van
understatement.
Vul het gepaste woord in. De beginletter wordt steeds aangegeven.
Lees de onderstaande teksten en schrijf zelf het einde van één van die verhaaltjes; verhaaltje A of verhaaltje B naar keuze.
(A) "Wie durft er nog onze dolgedraaide maatschappij heel eventjes stil te leggen ?"
Lijn 33, vrijdagmorgen op het spitsuur. Het is nog donker
buiten. Aan een van de haltes stappen elke morgen een jongen van
een jaar of acht en zijn zusje op. Vandaag hetzelfde ritueel. De
twee kleintjes staan er weer, met hun boekentas op de rug. De bus
stopt en het jongetje stapt op. Vlak achter hem gaat de deur
dicht en de bus vertrekt. Ik zie het paniekerige snoetje van het
zusje. Haar broertje roept, ik roep ... maar de chauffeur,
helemaal geconcentreerd op het verkeer, hoort ons niet. Het
jongetje loopt naar voor. Meneer, mijn zusje moest nog
mee! Maar ondertussen zijn we al een eindje verder. De man
van De Lijn vraagt over zn schouder: Hoe oud is die
zus van jou? Zes, antwoordt de jongen.
Die kunnen we niet laten staan.
De chauffeur parkeert zijn bus langs de kant van de weg, staat op
en steekt zijn hand uit naar de jongen: Kom, we gaan je
zusje zoeken. De hele bus wacht ademloos af : Zou het
meisje gewacht hebben of zou ze op eigen houtje naar huis zijn
gegaan ? Zou ze huilen of loopt ze de bus gewoon achterna ?
...
(B) "Wat is dat eigenlijk nog waard, een briefje van duizend ?"
Omdat ik alleen woon, moet ik mijn financiën goed in
het oog houden. Maar om op tijd op mijn werk te geraken, kan ik
eigenlijk niet zonder autootje. Ik heb dan ook een karretje dat
al 8 jaar oud is, maar het nog heel erg goed doet. Omdat benzine
veel geld kost, tank ik meestal bij een benzinestation dat geen
merk heeft.
Zoals gewoonlijk ging ik op die morgen tanken voor 1000 frank. De
man van het benzinestation bediende mij en sloot mijn tank weer
af. Op het moment dat ik wilde betalen, zei hij : Laat maar
zitten, het is een cadeautje voor Nieuwjaar.
Omdat ik zon gunst eigenlijk helemaal niet durfde aannemen,
....
(Beide uit: Libelle-Rijk der Vrouw. Rubriek: Dit
verhaal is goud waard.)
Schrijf je horoscoop van de week [of die van je beste vriend(in)]. Maak daarbij zoveel mogelijk gebruik van de onderstaande uitdrukkingen. Gebruik eventueel een woordenboek.
Ram (21 maart - 19 april) | Stier (20 april - 20 mei) |
Tweelingen (21 mei - 20 juni) | Kreeft (21 juni - 22 juli) |
Leeuw (23 juli - 22 augustus) | Maagd (23 augustus - 22 september) |
Weegschaal (23 september - 22 oktober) | Schorpioen (23 oktober - 21 november) |
Boogschutter (22 november - 21 decem.) | Steenbok (22 december - 19 januari) |
Waterman (20 januari - 18 februari) | Vissen (19 februari - 20 maart) |
- zijn mannetje staan
- alles loopt op wieltjes/rolletjes
- het regent buitenkansjes
- last hebben van de koopjesziekte
- een foutje maken
- een fantastisch feestje bouwen
- alles op een rijtje zetten
- alles loopt van een leien dakje
- alle buitenkansjes uitbuiten
- een stapje opzij zetten
- het leven gaat zijn gewone gangetje
- een rustig weekje
- een oogje in het zeil houden
- een weekje met ups en downs
- een klein ongelukje
- een week met een roze randje
- een tandje bijsteken
- op een laag pitje draaien
- er hangt een nerveus sfeertje
- probleempjes doeltreffend oplossen
- de touwtjes stevig in de handen hebben
- er drijft heel even een wolkje over
- de puntjes op de is zetten
-
Gezegden, zegswijzen en spreekwoorden. Aan welk(e) gezegde, zegswijze of spreekwoord beantwoordt de volgende uitleg? Probeer achteraf een vertaling te vinden in je moedertaal.
A t Is zo goed als hetzelfde.
B Door regelmatige arbeid kan men ten slotte veel verrichten.
C Het is niet mogelijk uit de (zwakke) sociale situatie te raken
waarin men geboren is.
D Het laatste van een onderneming / een taak / een arbeid valt
het moeilijkst.
E Ieder gezin heeft zijn leed.
F Ieder spreekt (handelt) volgens zijn manier, aard en
beschaving.
G Iedereen/elk krijgt zijn verdiende straf.
H Men mag het kleine niet versmaden (dédaigner/mépriser).
I Met praten alleen richt men niets uit.
J Voor een slecht gerucht is er altijd wel enige grond.
1 Boontje komt om zijn loontje.
2 t Is een broertje en zusje
3 Alle dagen een draadje, is een hemdsmouw in het jaar.
4 Wie voor (als) een dubbeltje geboren is, wordt nooit een
kwartje.
5 Elk huisje heeft zijn kruisje.
6 Praatjes vullen geen gaatjes.
7 De laatste loodjes wegen het zwaarst.
8 Kruimeljes zijn ook brood.
9 Men noemt geen koe bont, of er is een vlekje aan.
10 Ieder vogeltje zingt zoals het gebekt is.
Bakema, P., P. Defour & D. Geeraerts (1993) De semantische
structuur van het diminutief, in: Forum der letteren, 34,
121-137.
Bakema, P. (1994) Pragmatische perspectiven op diminutieven en
augmentatieven, in: Leuvense Bijdragen, 83, 459-483.
Baks, J., M. Jetten & L. Korebrits (1995) Grammatica in
gebruik - Nederlands voor anderstaligen, Intertaal,
Amsterdam-Antwerpen.
Cohen, H. (1984) Huisje, boompje,beestje, in: Onze Taal, 53,
146-148.
Florijn, A.F., J.A. Lalleman & J.H. Maureau (1994) De Regels
van het Nederlands - Grammatica voor anderstaligen,
Wolters-Noordhoff.
Geerts, G., W. Haeseryn, J. de Rooij & M. van den Toorn
(1984) Algemene Nederlandse Spraakkunst, Wolters-Noordhoff.
Godin, P., P. Ostyn, F. Degreef (1993) La Pratique du
néerlandais avec ou sans maître, SPILL 18, Peeters,
Louvain-la-neuve.
Jansen, F. (1979) Het vrouwelijk verkleinwoord en de
sociolinguïstiek, in: Nieuwe Taalgids, 72, 479-487.
Kruisinga, E. (1942) Diminutieven en affectieve suffixen in de
germaanse talen, in: Mededelingen der Nederlandsche Academie van
Wetenschappen, Nieuwe reeks, 5, 9, 443-504.
Lalleman, J. (1995) Het nut van grammatica-onderwijs aan
anderstaligen, in: NEM, XXXIII, 2, 1985, 1-19.
Sonck, G (1993) Grammatica Nederlands, De Boeck Université.
Van der Linden, C. (1995) Het verkleinwoord met een vergrootglas
bekeken: Theoretische en praktische aspecten van de grammatica in
het vreemde-talenonderwijs. Mémoire de fin d'études, UCL,
Louvain-la-neuve.
Van Haeringen, C. (1975) Diminutiva op de terugtocht, in: Taal en
Tongval, 27, 103-109.