|
|||||||||||
|
het stanislascollege 1840-1888De eerste jaren werd enkel een cours français gegeven. Deze werd spoedig vervolledigd tot een cours professionel van 4 jaar. Daarbij kwam een cours Gréco-Latine van 6 en een cours préparatoire van 3 jaar. Dit programma werd bereikt in 1850. De eerste 'supérieur' was père Ambroise (Pierre-Joseph Faur, Lodelinsart, 19.03.1812 - Melle, 08.02.1895), die na een onderbreking de functie weer bekleedde van 1859 tot 1862. Als oversten zijn verder betuigd: Patrice (Morgan Mac Swiney, 1816-1877, uitgetreden) in 1852-1855, Hilaire (Cambier, 1820-1897) in 1855-1859, 1865-1880 en 1884-1888, Félicien (Campe, 1826-1902) in 1862-1865, Julien (De Craecker, 1826-1887) in 1880-1884. Ook Bonaventure (P. Loomans, 1821-1887) vervulde de functie enige tijd in de aanvangsjaren. In 1846 telde men 7 geestelijke leraars. Dit aantal schommelde gedurende het volgende decennium tussen 13 en 16. In de jaren zestig stabiliseerde het zich op 18 en in de jaren tachtig daalde het tot 13 à 14. Hierbij voegde men gewoonlijk 1 of 2 leken, maar vanaf 1883 werden er dat 4 tot 6. Zij leerden de bijzondere vakken aan. Een groep van 10 broeders, geholpen door 4 mensen dienstpersoneel en enkele werklui, beredderde de materiële beslommeringen, waaronder de zorg voor de boerderij. bont gezelschapHet internaat, waarop de paters zich concentreerden, werd in aanzienlijke mate bevolkt door een bont gezelschap van nationaliteiten: overwegend Engelsen, Ieren, Schotten en Polen, naast enkele Noord-Amerikanen, Fransen, Nederlanders uit Batavia, Luxemburgers, een Zwitser, een Costaricaan en een Mexicaan. Het antwoord op de vraag hoe zij hier belandden, vergt een ander boek. Als curiosum vermelden wij de zonen van ene Felix Mathieu, ingenieur mechanica, woonachtig te Lodz: zij waren geboren te Tienen. De Belgische, in grote meerderheid Vlaamse 'pensionnaires' stamden uit de begoede middenstand. Zij waren zonen van een apotheker, fabrikant, burgemeester, brouwer, molenaar, gemeentesecretaris, drukker, veehandelaar, bakker-patissier, hypotheekbewaarder, gemeenteontvanger, steenbakker, rentenier. Er waren ook enkele bezitters van blauw bloed uit de families de Marotte en de Partz de Courtray. sluitingBij het begin van de jaren tachtig zat het Stanislascollege blijkbaar in de lift. Wat veroorzaakte dan zo vlug de sluiting? Deze stichting heeft eigenlijk nooit de gunstige bries in de zeilen gehad. De problemen situeerden zich op verschillende vlakken: communauteits- en financiële moeilijkheden, concurrentie van andere vrije scholen en een te sterk op het internaat gemodelleerd concept. De kinderziekten van de religieuze gemeenschap kwam men moeizaam te boven, doch men geraakte nooit uit de rode cijfers. De verslagen van de superiors klinken op dat punt onafgebroken als een jeremiade over de concurrentie van het minder dure Klein Seminarie van St.-Truiden, wanbetalers, onderwijs aan arme kinderen in de voorbereidende afdeling, levensmiddelenduurte, onderhoud van de oude gebouwen. Door de stijging van de schoolbevolking bij het begin van de jaren tachtig verergerde die toestand. Meer dan voorheen moesten leken als leraars aangeworven worden. In 1883 viel het aantal internen onrustwekkend terug. Gevolg: minder inkomsten. Die daling was te wijten aan de mededinging van nieuwe bisschoppelijke colleges en, niet in het minst, van het eigen St.-Maternusinstituut te Tongeren, dat in 1883 werd opgericht. De inkrimping van de kostschool en de aangroei van de externen confronteerde de congregatie met een schoolbevolkingspatroon dat niet paste in haar pedagogisch concept. In 1887-1888 slonk ook het externaat met meer dan 10%. De agitatie van de Vlaamse studenten stelde het geduld van de paters bijkomend op de proef. Zij beschouwden de toestand als onhoudbaar en sloten de deuren. Op 31 augustus 1888 werd het Tiense eigendom - gebouwen en gronden in 40 loten op 3 ha 9 a 40 ca - in de herberg van J. Grammee Stationsplein, openbaar verkocht door notaris Rosseeuw-Crampen. De stad verwierf 1 ha 38 a 70 ca voor 110.000 fr. De gebouwen waren bestemd om het gemeentelijk college, de lagere school en het vredegerecht te huisvesten. Bijna een halve eeuw Jozefietenonderwijs behoorde tot het verleden. Door de te grote aandacht voor het pensionaat had men de realiteit van de provinciestad Tienen uit het oog verloren: een andersgezind stadsbestuur en een in-zichzelf-gekeerde entiteit met een ommeland van agrarische parochies. Een bisschoppelijk college, volledig rekruterend onder de bevolking van stad en omgeving, had meer kans om wortel te schieten. © kvr |